Polly

Was ik maar het jongste zusje, dacht ik vroeger vaak. Kon ik maar wat langer tegen alle muren vliegen. Zonder haast de laatste zijn, als vanzelf de stoere, de student met het tostiapparaat naast de televisie, de kleine rebel van wie iedereen weet dat het met haar wel goed zal komen.

Alsof de oudste de zware taak heeft om alles in een keer goed te doen, voor te doen, zodat haar zusjes zonder zorgen kunnen volgen. Maar die filosofie, waarin ik de gids was en jullie de toerist, is inmiddels ruimschoots onderuit gehaald. Jullie konden het zelf, sneller zelfs en onverschrokkener, met bolle buiken als ultiem bewijs, en ik mocht dwalen zoveel ik wilde.

Mijn kleine zusje wordt moeder. Het meisje dat ik nog als baby ken. Op wie ik al een leven lang apetrots ben. De peuter die je was om op te eten, dat belachelijk knappe koppie en die amper ernstig te nemen eigenwijzigheid. Kind dat altijd kribbig zei dat ze niet van grapjes hield, maar zelf wel bloedserieus een emmer chocolademelk voor haar zesde verjaardag vroeg. Het meisje dat van ons drie het verst op avontuur ging, maar uiteindelijk het dichtst bij huis is thuisgekomen.

Het wordt opeens zo echt. Er komt een kleine baby aan. Eentje waar ik met een heel nieuw hart van ga houden. Zelfs als ie straks ook niet van grapjes houdt, of niet van de stad, of niet van tantes die steeds kusjes geven, of niet van autocross. In dat laatste, vrij ernstige geval van nood, dan blijven hij en ik wel samen thuis. Beloofd.