Aan zee
Hoi Lisa, ben ik weer. De duinen over geklommen om iemand aan je voor te stellen. Kijk, hier, dit kleine meisje op mijn buik, dit is mijn dochter. Ze zit een beetje verstopt onder mijn jas, maar het stuift en het waait hier zo hard, het stormt zowat, of misschien ben jij dat.
Haar tweede naam is Lise, je raadt vast wel waarom (en je doet er denk ik lacherig verlegen om). Op de dag dat jij er tien jaar niet meer was, kondigde haar komst zich aan. Heel precies toen, echt waar. Wat veel toeval hè? Vind je haar mooi? Ik wou dat je haar even vast kon houden (en dat wou ik al zo vaak met mij) maar als dichterbij niet kan, waai dan maar hard tegen ons aan.
Er is nog zoveel meer te zeggen, hoe ik hoop dat ze op je lijkt, dat hartveroverende onhandige grappige, dat warme uitbundige, je lach en je durf en je liefde voor achtbanen en spookhuizen, voor sámen, voor echt. Maar ook hoe ik soms juist om jou zo voorzichtig, de nacht en paniek van haar niet kunnen beschermen, zo bang dat ze ook, dat ze donker, dat ze niet, oh soms zó bang – maar ook zo vastberaden.
Het waait hier zo hard en ze heeft nog maar zo weinig haar, en als ze verkouden wordt staan we straks wanhopig boven haar wieg te harrewarren, dus de rest moet later, sorry, een andere keer. Ik kom altijd terug, dat weet je toch. Ik kom terug als ze kan lopen, dan doe ik haar laarsjes aan en staartjes in en kijk ik met dezelfde tranen als nu naar hoe ze gillend van plezier recht tegen de wind in rent.
Blijf jij dan waar je bent?