Supermarkt

Stel je voor dat we waren gebeurd in een dorp
een café een supermarkt.

Ik moest in bogen om je heen en eerder weg van huis,
ik moest altijd maar jurkjes aan.
Mijn broer zat in je voetbalteam en elk papiertje op straat
zou een brief van jou kunnen zijn.
En dat ik dan elke dag verstrikt zou raken
in dit soort logistieke kwesties.

Het is maar goed dat het in een middelgrote stad was.
Dat we nu al niet meer weten waar we wonen
en dat onze moeders niet samen op tennis zitten.
Het is maar goed dat er geen doden zijn gevallen.
Ik vermoed ten minste dat je er nog bent, slordig haar en hoe dat ruikt.
Maar ik houd mijn adem niet in. Ik blijf aan deze kant.
De stad is op ontelbaar veel manieren onderverdeeld tussen oude geliefden.
Men weet waar men niet naartoe moet – men verhuist
van supermarkt en dat is dat.