Teun (4)
Twee en een half is groot genoeg om de kunst van het verheugen te verstaan. Op komen logeren, het zwembad en de dierentuin. Niet zo lang geleden nog waren het vooral de grote mensen die zich verheugden – op dingen als jouw stralende verwondering. Maar nu kan je het zelf.
Je stapt op een andere manier de kamer binnen als je weet dat je mag blijven slapen, dan wanneer het slechts een kort bezoek betreft. Er zit meer vrolijkheid in, iets onstuimigs, blindelings. Mama vertelde je wat je zoal te wachten stond en al die dingen wil je het liefst nu en tegelijk bij binnenkomst. Kom maar op met het vermaak, met het goed gevulde geluk van stroopfiguren op pannenkoeken.
En vanmorgen, op de heenweg, zei je blakend van vertrouwen: ik heb er zin in! En even later, toen je je zwembroek aan had: ik ben er klaar voor! Die schitterende verrukking. Net zozeer als het aanstekelijk was en ik ook barstte van ongeduld om samen in het water te springen – werd ik getroffen door de breekbaarheid ervan.
Je eerste stapjes op het terrein van verwachting en teleurstelling. De meest delicate afdeling van de levenskunst – als je het je tante vraagt. Bijna dertig en nog elke dag mee aan de stok. En dan jij met al je wensen en de moed om die te etaleren: jij wil het water in. Het diepe. Zonder bandjes, zonder aarzeling. Met mij.
Eerder schreef ik al Teun (1), Teun (2) en Teun (3).